Laat me niet stikken
Kris' vingers gingen over het opgevouwen briefje in zijn jaszak. Al vanaf het moment dat ze bij de begraafplaats waren weggereden, had hij het willen lezen. Maar telkens had hij moeten wachten. Nu eens draaide zijn moeder zich naar hem om, dan weer keek zijn vader hem via de achteruitkijkspiegel aan.
Kon het nu? Ze stonden voor een rood verkeerslicht te wachten. Zijn vader trommelde ongeduldig op het stuur. Groen.
De motor loeide toen de vader van Kris het gaspedaal vol intrapte. Ze schoten slippend door de sneeuw vooruit, duwden een fietser de stoep op en verjaagden een paar voetgangers van een zebrapad.
De moeder van Kris keek angstig opzij. Normaal zou ze op de snelheidslimiet gewezen hebben, maar nu hield ze haar lippen stijf op elkaar. Ze draaide haar hoofd naar het raampje en deed net of ze rustig naar buiten zat te kijken.
Zo onopvallend mogelijk haalde Kris het briefje uit zijn zak en begon het open te vouwen.
Ze is vermoord!
Meer stond er niet. Hij keek op de achterkant, maar die was leeg. Vlug stopte hij het briefje weer terug in zijn jaszak.
Ze is vermoord! Wat moest hij daar nou mee? Hij begreep de woorden wel, maar op de een of andere manier raakten ze hem niet. Hij zou moeten schrikken. Maar hij voelde niets. Waarom zou hij ook? Ze was toch een vreemde voor hem?
Ze lieten de stad achter zich en reden over de provinciale weg het platteland in. Witbesneeuwde weilanden met hier en daar een eenzame boerderij schoven langs het autoraampje. In de verte doemde al de kerktoren van het dorp op. Nog een paar minuten en ze waren weer terug in Horst.
Vermoord. Waarom schreef Esmé dat? Het was toch een ongeluk? Tenminste, dat hadden zijn ouders hem verteld. Hadden ze gelogen? Dat kon niet! Maar waarom schreef Esmé het dan...?
Ze reden het dorp in en zijn vader liet het gas los. Stapvoets was snel genoeg voor een gereformeerde ouderling. Ze passeerden de kerk en het kerkhof.
Moord of een ongeluk, dacht Kris, wat maakt het eigenlijk uit? Dood is toch dood?
Natuurlijk niet! zei hij toen in zichzelf. Er was juist een groot verschil. Een ongeluk was een antwoord: ze heeft een ongeluk gehad, punt, einde verhaal. Maar een moord was een vraag: ze is vermoord, vraagteken, begin verhaal. Bij een moord ging je vragen stellen... Wilden zijn ouders dat soms niet? Wilden ze niet dat hij vragen stelde?
Zodra de auto stilstond, vroeg Kris: 'Wat voor ongeluk was het eigenlijk?'
Het leek wel of die vraag alles voor een moment bevroor. De hand van zijn vader, die op het punt stond de sleutels uit het contact te trekken, bleef bij het stuur hangen. Zijn moeder had het portier al geopend, maar bleef nu met één been buitenboord zitten. Kris merkte dat zijn ouders elkaar een vluchtige blik toewierpen.
'O, een auto-ongeluk,' zei zijn moeder. Ze zei het op zo'n luchtige toon dat het bijna opgewekt klonk 'Waarom vraag je dat eigenlijk?'
Hij haalde zijn schouders op en duwde het portier open.
'Gewoon. '
Hij wist genoeg: ze hadden gelogen...
Kris' vingers gingen over het opgevouwen briefje in zijn jaszak. Al vanaf het moment dat ze bij de begraafplaats waren weggereden, had hij het willen lezen. Maar telkens had hij moeten wachten. Nu eens draaide zijn moeder zich naar hem om, dan weer keek zijn vader hem via de achteruitkijkspiegel aan.
Kon het nu? Ze stonden voor een rood verkeerslicht te wachten. Zijn vader trommelde ongeduldig op het stuur. Groen.
De motor loeide toen de vader van Kris het gaspedaal vol intrapte. Ze schoten slippend door de sneeuw vooruit, duwden een fietser de stoep op en verjaagden een paar voetgangers van een zebrapad.
De moeder van Kris keek angstig opzij. Normaal zou ze op de snelheidslimiet gewezen hebben, maar nu hield ze haar lippen stijf op elkaar. Ze draaide haar hoofd naar het raampje en deed net of ze rustig naar buiten zat te kijken.
Zo onopvallend mogelijk haalde Kris het briefje uit zijn zak en begon het open te vouwen.
Ze is vermoord!
Meer stond er niet. Hij keek op de achterkant, maar die was leeg. Vlug stopte hij het briefje weer terug in zijn jaszak.
Ze is vermoord! Wat moest hij daar nou mee? Hij begreep de woorden wel, maar op de een of andere manier raakten ze hem niet. Hij zou moeten schrikken. Maar hij voelde niets. Waarom zou hij ook? Ze was toch een vreemde voor hem?
Ze lieten de stad achter zich en reden over de provinciale weg het platteland in. Witbesneeuwde weilanden met hier en daar een eenzame boerderij schoven langs het autoraampje. In de verte doemde al de kerktoren van het dorp op. Nog een paar minuten en ze waren weer terug in Horst.
Vermoord. Waarom schreef Esmé dat? Het was toch een ongeluk? Tenminste, dat hadden zijn ouders hem verteld. Hadden ze gelogen? Dat kon niet! Maar waarom schreef Esmé het dan...?
Ze reden het dorp in en zijn vader liet het gas los. Stapvoets was snel genoeg voor een gereformeerde ouderling. Ze passeerden de kerk en het kerkhof.
Moord of een ongeluk, dacht Kris, wat maakt het eigenlijk uit? Dood is toch dood?
Natuurlijk niet! zei hij toen in zichzelf. Er was juist een groot verschil. Een ongeluk was een antwoord: ze heeft een ongeluk gehad, punt, einde verhaal. Maar een moord was een vraag: ze is vermoord, vraagteken, begin verhaal. Bij een moord ging je vragen stellen... Wilden zijn ouders dat soms niet? Wilden ze niet dat hij vragen stelde?
Zodra de auto stilstond, vroeg Kris: 'Wat voor ongeluk was het eigenlijk?'
Het leek wel of die vraag alles voor een moment bevroor. De hand van zijn vader, die op het punt stond de sleutels uit het contact te trekken, bleef bij het stuur hangen. Zijn moeder had het portier al geopend, maar bleef nu met één been buitenboord zitten. Kris merkte dat zijn ouders elkaar een vluchtige blik toewierpen.
'O, een auto-ongeluk,' zei zijn moeder. Ze zei het op zo'n luchtige toon dat het bijna opgewekt klonk 'Waarom vraag je dat eigenlijk?'
Hij haalde zijn schouders op en duwde het portier open.
'Gewoon. '
Hij wist genoeg: ze hadden gelogen...