De inbreker
‘Jij eerst,’ zei papa. ‘Naar beneden.’
Sem slikte. Met trillende handen pakte hij het touw. Voetje voor voetje schuifelde hij naar de rand van de bergwand. Voorzichtig keek hij naar beneden. Meteen begon zijn maag te draaien. Diep!
Stel dat het touw zou breken...
Stel dat hij zou uitglijden...
Stel dat...
‘Ik ben geen schijter,’ zei Sem hardop. Hij beet zijn kiezen op elkaar, trok het touw strak en zette zich schrap tegen de rotswand.
Bij de eerste stap ging het al mis. Zijn handen gleden van het touw. Hij probeerde zich nog vast te grijpen, maar het lukte niet. Schreeuwend stortte hij in het diepe ravijn.
Sem werd met een schok wakker. Hij voelde het zweet over zijn voorhoofd rollen. Wéér die nachtmerrie. Elke nacht had hij diezelfde vreselijke droom. Elke nacht, sinds hij wist dat ze naar de bergen op vakantie zouden gaan.
Hij zuchtte en liet zich weer op zijn kussen zakken. Net op het moment dat hij weer een beetje in slaap viel, hoorde hij het. Er werd aan zijn raam gemorreld!
Sem schoot overeind. Wat was er aan de hand? Achter het gordijn zag hij een schaduw voorbijschuiven. Was het een inbreker? Wat moest hij doen?
Sem wist wel wat zijn zus Sofie zou doen. Die zou meteen uit bed springen en de gordijnen opentrekken.
Maar stel nou dat het écht een inbreker was...
Stel dat die inbreker een gevaarlijke misdadiger was...
Stel dat die gevaarlijke misdadiger een wapen had...
En stel dat-
Plotseling begon de inbreker te zingen.
Een eigen huis, een plek onder de zon.
En altijd wel een vieze muur die ik verven kon...
Papa?!
Het duurde even voordat Sem het begreep. Het was geen inbreker, het was zijn vader. Het was papa’s zware stem die een liedje zong.
Sem liet een zucht van opluchting ontsnappen. Natuurlijk, nu wist hij het weer. Zijn vader had de eerste drie weken van de zomervakantie vrij genomen. Twee weken lang zouden ze met z’n vieren op vakantie gaan: papa, mama, Sofie en hij. Maar deze eerste week zou papa hun huis gaan schilderen.
Sem stond op, liep naar het raam en trok de gordijnen open.
‘Hé, schone slaper!’ riep papa meteen. Hij stond met een verfroller in zijn hand op een lange ladder. Op zijn wangen zaten witte vegen verf. Net een mislukte indiaan, vond Sem.
‘Semmetje,’ zei papa zangerig. ‘Heb je lekker gedroomd? Over hoge bergen en diepe dalen?’
Sem sloeg zijn ogen neer. Zijn vader hoefde toch niets over die dromen te weten?
‘Heb je er al zin in?’ vroeg papa aan de andere kant van het raam. ‘Als een berggeit over de rotsen klauteren! Als een steenbok over de toppen springen!’ Papa maakte zelf een sprongetje. Bijna verloor hij zijn evenwicht: hij kon zich nog net op tijd aan de ladder vastgrijpen.
‘Nou?’ vroeg hij opgewonden. ‘Heb jij er ook zo zin in?’
Sem knikte. Hij draaide zich snel om en liep zijn slaapkamer uit. Bovenaan de trap bleef hij staan. Hij moest er niet aan denken om al over een week in de bergen te staan.
Sem zuchtte een paar keer diep. Waarom was hij nou zo’n schijter? Waarom moest hij nou altijd bedenken wat er allemaal mis kon gaan? Waarom kon hij niet meer als zijn zus zijn? Sofie durfde alles. Ze had ook al een keer een arm gebroken, maar toch... ze deed het wél.
Sem stapte op de eerste traptrede naar beneden. Oefenen, dacht hij opeens. Ik moet gewoon oefenen. Hij pakte de trapleuning en draaide zich om. De trap was de steile bergwand, de trapleuning was het touw.
Hij zette zijn voeten schrap tegen de traptredes. Langzaam liet hij zich naar beneden zakken. Trede voor trede.
Het ging goed! Nog een paar meter, nog een paar tredes.
‘Wat ben je aan het doen?’
Sem schrok zo dat hij van de laatste tredes gleed.
Zijn zus ving hem onderaan de trap op.
‘Ik... ik was aan het oefenen,’ stamelde Sem.
‘Oefenen?’ herhaalde Sofie. ‘Waarvoor dan?’
‘Nou ja, straks dan-’
‘Laat maar.’ Sofie liet hem niet uitpraten. ‘Kijk!’ Ze duwde hem een krant in zijn handen en wees op de voorpagina. ‘Stoer hè?’
‘Jij eerst,’ zei papa. ‘Naar beneden.’
Sem slikte. Met trillende handen pakte hij het touw. Voetje voor voetje schuifelde hij naar de rand van de bergwand. Voorzichtig keek hij naar beneden. Meteen begon zijn maag te draaien. Diep!
Stel dat het touw zou breken...
Stel dat hij zou uitglijden...
Stel dat...
‘Ik ben geen schijter,’ zei Sem hardop. Hij beet zijn kiezen op elkaar, trok het touw strak en zette zich schrap tegen de rotswand.
Bij de eerste stap ging het al mis. Zijn handen gleden van het touw. Hij probeerde zich nog vast te grijpen, maar het lukte niet. Schreeuwend stortte hij in het diepe ravijn.
Sem werd met een schok wakker. Hij voelde het zweet over zijn voorhoofd rollen. Wéér die nachtmerrie. Elke nacht had hij diezelfde vreselijke droom. Elke nacht, sinds hij wist dat ze naar de bergen op vakantie zouden gaan.
Hij zuchtte en liet zich weer op zijn kussen zakken. Net op het moment dat hij weer een beetje in slaap viel, hoorde hij het. Er werd aan zijn raam gemorreld!
Sem schoot overeind. Wat was er aan de hand? Achter het gordijn zag hij een schaduw voorbijschuiven. Was het een inbreker? Wat moest hij doen?
Sem wist wel wat zijn zus Sofie zou doen. Die zou meteen uit bed springen en de gordijnen opentrekken.
Maar stel nou dat het écht een inbreker was...
Stel dat die inbreker een gevaarlijke misdadiger was...
Stel dat die gevaarlijke misdadiger een wapen had...
En stel dat-
Plotseling begon de inbreker te zingen.
Een eigen huis, een plek onder de zon.
En altijd wel een vieze muur die ik verven kon...
Papa?!
Het duurde even voordat Sem het begreep. Het was geen inbreker, het was zijn vader. Het was papa’s zware stem die een liedje zong.
Sem liet een zucht van opluchting ontsnappen. Natuurlijk, nu wist hij het weer. Zijn vader had de eerste drie weken van de zomervakantie vrij genomen. Twee weken lang zouden ze met z’n vieren op vakantie gaan: papa, mama, Sofie en hij. Maar deze eerste week zou papa hun huis gaan schilderen.
Sem stond op, liep naar het raam en trok de gordijnen open.
‘Hé, schone slaper!’ riep papa meteen. Hij stond met een verfroller in zijn hand op een lange ladder. Op zijn wangen zaten witte vegen verf. Net een mislukte indiaan, vond Sem.
‘Semmetje,’ zei papa zangerig. ‘Heb je lekker gedroomd? Over hoge bergen en diepe dalen?’
Sem sloeg zijn ogen neer. Zijn vader hoefde toch niets over die dromen te weten?
‘Heb je er al zin in?’ vroeg papa aan de andere kant van het raam. ‘Als een berggeit over de rotsen klauteren! Als een steenbok over de toppen springen!’ Papa maakte zelf een sprongetje. Bijna verloor hij zijn evenwicht: hij kon zich nog net op tijd aan de ladder vastgrijpen.
‘Nou?’ vroeg hij opgewonden. ‘Heb jij er ook zo zin in?’
Sem knikte. Hij draaide zich snel om en liep zijn slaapkamer uit. Bovenaan de trap bleef hij staan. Hij moest er niet aan denken om al over een week in de bergen te staan.
Sem zuchtte een paar keer diep. Waarom was hij nou zo’n schijter? Waarom moest hij nou altijd bedenken wat er allemaal mis kon gaan? Waarom kon hij niet meer als zijn zus zijn? Sofie durfde alles. Ze had ook al een keer een arm gebroken, maar toch... ze deed het wél.
Sem stapte op de eerste traptrede naar beneden. Oefenen, dacht hij opeens. Ik moet gewoon oefenen. Hij pakte de trapleuning en draaide zich om. De trap was de steile bergwand, de trapleuning was het touw.
Hij zette zijn voeten schrap tegen de traptredes. Langzaam liet hij zich naar beneden zakken. Trede voor trede.
Het ging goed! Nog een paar meter, nog een paar tredes.
‘Wat ben je aan het doen?’
Sem schrok zo dat hij van de laatste tredes gleed.
Zijn zus ving hem onderaan de trap op.
‘Ik... ik was aan het oefenen,’ stamelde Sem.
‘Oefenen?’ herhaalde Sofie. ‘Waarvoor dan?’
‘Nou ja, straks dan-’
‘Laat maar.’ Sofie liet hem niet uitpraten. ‘Kijk!’ Ze duwde hem een krant in zijn handen en wees op de voorpagina. ‘Stoer hè?’