Onder het donkere water
Sven vloekte luid. Hij kneep nijdig in de remmen, sprong van het zadel en liet z'n fiets op het gras naast het fietspad vallen. De losgeschoten fietsketting lag slap langs het tandwiel. Dat kon er ook nog wel bij! Nu zou hij zeker te laat thuiskomen. Hij knielde en begon zuchtend de ketting over de tanden te leggen. De donder dreunde in zijn hoofd, de regen doorweekte z'n shirt.
In de verte sloeg een kerlddok één keer. Shit, was het al zó laat?! Het was ook wel een érg gezellig feest geweest. Bijna al zijn vrienden waren gekomen. Behalve Vicky: die mocht niet van haar ouders. Hij hoopte dat snel weer iemand een feest zou geven. De zomervakantie was pas twee weken oud en toch verveelde hij zich al. Hij moest er niet aan denken de komende weken alleen met zijn moeder thuis te zitten...
Meteen schrok hij op uit z'n gedachten. Zijn moeder! Hij had geen tijd om te dromen: elke minuut later thuis betekende een hogere straf. Hoe zou ze reageren? Hij durfde er haast niet aan te denken. Sinds zijn vader uit huis was, was ze sowieso nogal snel aangebrand. Hoe laat was het precies? Half één? Eén uur?
Haastig legde hij het laatste stukje ketting om het tandwiel. Hij pakte z'n fiets en kwam omhoog. Maar halverwege de beweging bevroor hij. Hij zag iets.
Liep daar iemand op de brug over de Oude Vaart? Hij liet de fiets weer zakken en tuurde langs de rietkraag. Ja, er liep iemand!
Boven het donkere water onderscheidde hij een silhouet. De schim duwde iets. Hij streek een pluk natgeworden haar uit z'n gezicht en kneep z'n ogen tot spleetjes. Een rolstoel... het was een rolstoel met iemand erin! Welke gek reed er nou midden in de nacht In dit pokkenweer met een rolstoel bij een verlaten vaart?
Het silhouet stopte midden op de brug. De schim boog naar de rolstoel, tilde iemand eruit en liep naar de reling. Svens adem stokte. Die figuur zou toch niet...?
Hij wilde roepen, maar er kwam geen geluid. Een kille kou
kroop in z'n lichaam. Doe iets! gebood hij zichzelf. Roep iets! Zijn tong was verlamd, zijn kaken klemden. Toen gebeurde wat hij vreesde: het silhouet opende de armen en het lichaam viel.
Met een harde plons verdween het onder het donkere water.
Een gewekt waterhoen vloog kwetterend uit het riet.
Er klonk een donderslag.
Daarna werd het stil.
Doodstil.
Sven vloekte luid. Hij kneep nijdig in de remmen, sprong van het zadel en liet z'n fiets op het gras naast het fietspad vallen. De losgeschoten fietsketting lag slap langs het tandwiel. Dat kon er ook nog wel bij! Nu zou hij zeker te laat thuiskomen. Hij knielde en begon zuchtend de ketting over de tanden te leggen. De donder dreunde in zijn hoofd, de regen doorweekte z'n shirt.
In de verte sloeg een kerlddok één keer. Shit, was het al zó laat?! Het was ook wel een érg gezellig feest geweest. Bijna al zijn vrienden waren gekomen. Behalve Vicky: die mocht niet van haar ouders. Hij hoopte dat snel weer iemand een feest zou geven. De zomervakantie was pas twee weken oud en toch verveelde hij zich al. Hij moest er niet aan denken de komende weken alleen met zijn moeder thuis te zitten...
Meteen schrok hij op uit z'n gedachten. Zijn moeder! Hij had geen tijd om te dromen: elke minuut later thuis betekende een hogere straf. Hoe zou ze reageren? Hij durfde er haast niet aan te denken. Sinds zijn vader uit huis was, was ze sowieso nogal snel aangebrand. Hoe laat was het precies? Half één? Eén uur?
Haastig legde hij het laatste stukje ketting om het tandwiel. Hij pakte z'n fiets en kwam omhoog. Maar halverwege de beweging bevroor hij. Hij zag iets.
Liep daar iemand op de brug over de Oude Vaart? Hij liet de fiets weer zakken en tuurde langs de rietkraag. Ja, er liep iemand!
Boven het donkere water onderscheidde hij een silhouet. De schim duwde iets. Hij streek een pluk natgeworden haar uit z'n gezicht en kneep z'n ogen tot spleetjes. Een rolstoel... het was een rolstoel met iemand erin! Welke gek reed er nou midden in de nacht In dit pokkenweer met een rolstoel bij een verlaten vaart?
Het silhouet stopte midden op de brug. De schim boog naar de rolstoel, tilde iemand eruit en liep naar de reling. Svens adem stokte. Die figuur zou toch niet...?
Hij wilde roepen, maar er kwam geen geluid. Een kille kou
kroop in z'n lichaam. Doe iets! gebood hij zichzelf. Roep iets! Zijn tong was verlamd, zijn kaken klemden. Toen gebeurde wat hij vreesde: het silhouet opende de armen en het lichaam viel.
Met een harde plons verdween het onder het donkere water.
Een gewekt waterhoen vloog kwetterend uit het riet.
Er klonk een donderslag.
Daarna werd het stil.
Doodstil.